Mijn grootste uitglijer

22-05-2025

Het werken bij de Nederlandse top van een, in dit geval Duitse, multinational leverde wel het Grote Geld plus het Grote Aanzien op, maar geenszins het Grote Genoegen. Ik zat daar op de twaalfde verdieping (de enige met vaste vloerbedekking vanwege de koude voeten van de Raad van Bestuur). En maakte er kennis met de standsverschillen op een manier die de rangordes van het leger doen verbleken als het licht van een fietslampje bij een vuurtoren.

In militaire dienst herken je een officier aan wat sterren, balkjes en strepen. Maar ik geef graag toe dat deze vorm van uiterlijke gezagsverhoudingen hier niet helemaal hun plaats zou zijn geweest. Althans niet in een van oorsprong Duitse onderneming, die pakweg dertig jaar eerder nogal wat mensonvriendelijke chemicaliën maakte...

Tot dan toe had ik het naïeve idee dat rangen en standen in het burger bedrijfsleven werden gekenmerkt door capaciteiten, verantwoordelijkheid, titel, salaris en hooguit de keuze van een luxere auto.
Maar ik wist niets van kamers met één, twee of drie ramen. Niets van al of niet gekleurde identiteitsbewijzen. Niets van het al of niet mogen dragen van semafoons; nodig of niet. En ik had er al helemaal geen idee van dat je zonder secretaresse eigenlijk niet meetelde. Ook al zat dat lieve kind, voorzien van een dure Schoeversopleiding, driekwart van de dag haar nagels te lakken.

Trouwens, dat was op afdelingsniveau net zo. Ook daar keken de dames wel uit om zich met iets meer te bemoeien, dan hun mannelijke collega's sowieso al deden. Immers, als je gewoon niets doet, kun je ook niets fout doen. Maar sommige van de dagelijks aanwezigen hadden op die manier wèl tijd genoeg om remmend te werken op alles wat hen moest passeren. En om her en der wat aan stoelpoten te zagen van goedwillenden die daar net even niet op verdacht waren. Deze en andere voorbeelden van slechte, menselijke karaktertrekken zijn overigens niet uniek voor Duitse multinationals!

Iets minder dan een jaar heb ik tachtig procent van m'n tijd besteed aan het intern 'verkopen' van mijn resterende twintig procent productiviteit. Het gebeurde regelmatig dat ik voor een paar zinnen tekst of een ontwerp naar Frankfurt moest en daar drie of vier afdelingen afliep. Of liever gezegd: van afdeling naar afdeling werd gereden door een Mercedes met chauffeur, die bij aankomst op het vliegveld al klaar stond met zo'n bordje op een stokje met je naam erop en vooral je titel.

Ik zal zeker niet beweren dat een dergelijke voorkeursbehandeling op mij geen invloed had. Afhankelijk van je functie en titel gaan bovendien in eigen land veel deuren open, die anders gesloten blijven. En talloze mensen blijken ineens je 'vrienden'. Zowel zakelijk als privé. Maar toen ik zelfs werd verplicht om te logeren in van die onpersoonlijke Hiltonachtige hotels, omdat een gezellig Gasthoff in de omgeving niet bij de functie paste, toen knapte er iets.

Ik had inmiddels ook al het nodige opgestoken van de naoorlogse "Wirtschaftswunder-mentaliteit". En was geschrokken van een fabriekscomplex waar ruim dertigduizend mensen werkten. Een compleet provinciestadje met een eigen verkeersregeling, een eigen politie, een eigen brandweer, eigen ambulances en een immer aanwezige eigen "hemel" van geelachtig-grauwe CO2- en stikstofwolken. En over de Main die daar overal tussendoor loopt zullen we het maar helemaal niet hebben…  

Als je het betrekkelijke genoegen genoot om rond acht of vijf uur in de buurt te zijn, dan zag je vierbaans wegen vol met rijen bussen en auto's, die in en weer uit reden. En zelfs hele treinstellen op speciaal daarvoor aangelegde trajecten en perrons. Want al droeg het enorme complex de naam van het oorspronkelijke dorp; toch woonde daar toen al niemand meer. 

Enerzijds hoefde je maar een lunch in de gigantische, wijselijk in de stad Frankfurt zelf gesitueerde “Jahrhunderthalle" bij te wonen om het met Paul Bauduin eens te zijn dat er niet veel was veranderd. De afstand van de tafel waaraan jij mocht komen eten tot aan de, in het midden van de enorme zaal de op een verhoging geplaatste tafel van de Raad van Bestuur, bepaalde je eigen (on)belangrijkheid.
Anderzijds is het generatieconflict, zoals wij dat kenden, een flauwe grap vergeleken bij dat van onze oosterburen en hun nazaten. Een West-Duitse tiener in de jaren zeventig, die het in z'n puberteit niet eens was met de generatie welke hem trachtte op te voeden, riep bij menig conflict: "Jullie hebben die oorlog gemaakt!" en deed vervolgens zelf dingen waarvan een deel wel degelijk ook als 'ongewenst' in de Tien Geboden staan. 

Het dagelijks taalgebruik in 'onze' Nederlandse fabrieken en in ons verkoop- en hoofdkantoor was doorspekt met Germanismen van het ergste soort. Ook al werkten er voor achtennegentig procent Nederlanders. Ik was ook al meerdere keren op de vingers getikt zodra men merkte dat ik mij soms door iemand van een lagere rang liet tutoyeren. 'Dützen' was trouwens überhaupt iets wat als omgangsvorm 'nicht im Frage' kwam.

Nee, ik begon langzaam te begrijpen wat Paul had bedoeld met: 'als je je ziel maar niet verkoopt'.

Voorlopig kreeg ik mijn werk nog redelijk rond -al was er vijfmaal zoveel tijd voor nodig- en schaatste ik tussen de ego-klippen door als een ijsbreker tussen de ijsbergen.
Na enige tijd mocht ik zelfs (stiekem) in de gemoedelijke dorpjes logeren. In plaats van in de Frankfurt zelf. Daar had iemand een slimme declaratie-truc op gevonden.

Paul had intussen ons oude bureau ook lijfelijk en met ruzie verlaten. Eén keer was ik daarna privé uitgenodigd door de nieuwe eigenaar om mijn oordeel te geven over de keuze van een nieuwe algemeen directeur. Een advies dat prompt niet werd opgevolgd, hetgeen desastreuze gevolgen had voor het cliëntenbestand. De tweede keer kwam Herr Doktor Eggert hoogstpersoonlijk voor een gesprek helemaal naar mijn nieuwe werkplek in Amsterdam. Hij erkende zelfs dat zijn inmiddeld ex-partner beoordelingsfouten had gemaakt voor wat betreft zijn personeelskeuze en de Nederlandse markt. Hij kon moeilijk anders want de helft van de cliënten was toen al van bureau veranderd. Dat gold trouwens ook voor 'mijn' multinational nadat de nieuwe algemeen directeur meende een obsceen gebaar te kunnen maken in aanwezigheid van de meest gewaardeerde directiesecretaresse. Toen al. Ik kon deze man moeilijk voorstellen aan de Raad van Bestuur en vond een ander, toen nog onafhankelijk Nederlands bureau, met aanzienlijk meer stijl. Genaamd Prad. En een charismatische directeur eigenaar. Saillant detail in dit Germaanse geval: die directeur eigenaar was Maup Aronson… Dat “toeval” vond ík wel leuk!

Als ik bij dat tweede gesprek met Herr Eggert nog wederopbouw' mogelijkheden voor mijzelf had gezien, dan werd ik toch weerhouden door de competitieachtige sfeer, waarvan enkele overgebleven oud-collega's me regelmatig op de hoogte hielden.

Bovendien miste ik Paul om me bijvoorbeeld te vertellen, dat ik wellicht ook nog over eigenschappen beschikte om een afgegleden bureau weer op te krikken. En bovendien, als ik in de wieg was gelegd voor carrièreplanner, dan had ik duidelijk over wat meer politieke gaven en over wat minder spontane reacties moeten beschikken. Maar het eerste mis ik totaal en het tweede heb ik teveel.

Tot op de dag van vandaag.

Bovendien, om nòg een Duits avontuur aan te gaan, dat leek me toch niet zo'n goed idee.