Mijn moeder, haar piano en MS

11-12-2024

Mijn moeder speelde piano. Elke dag. Soms uren achter elkaar. Chopin, Beethoven, Bach… noem maar op. Da's niks voor een jongetje dat eigenlijk naar de kleuterschool hoort te gaan. Maar dat ging ik niet, want het was oorlog. Als ze speelde dan bewogen haar hoofd en schouders alle kanten op. Dan leek het alsof de muziek haar al het andere deed vergeten. En haar ogen gingen alleen open als ze even moest 'spieken' uit de boeken die opengeslagen op de piano stonden. Wat ik dan deed? Ik speelde met het Lego van vóór de oorlog. Dozen vol Meccano. Ik wist niet beter of het hoorde allemaal zo. Een radio was verboden en werd 'gevorderd' op straffe van... Andere muziek was er dus ook niet. Mams hield alleen op als de gillende sirenes haar schrik aanjoegen. Dan ronkten er vliegtuigen over Rotterdam en moesten we gauw alle trappen af. De kelders in. Tot de sirenes wéér loeiden en het veilig was.

Soms kwamen er andere mensen luisteren naar haar spel. Dan begreep ik dat ze iets heel erg goed deed op dat grote, glanzend gepolijste, diepzwarte instrument. Ze had gestudeerd aan het Conservatorium in Utrecht. Daar had ze ook wat correspondentie-vriendinnen aan over gehouden. De meeste met een dubbele naam. Muziek was voor de 'chique' dacht mijn vader dan. Gelukkig vond hij het ook mooi. Ik had genoeg aan één keer een paar uur muisstil zitten bij een optreden van het Rotterdams Symphony Orkest. Als je heel even een voet verschoof deed er al iemand 'ssst'.

Het conservatorium was duur in die tijd. Dat bleek geen probleem voor opa. Hij bouwde een huis ìn Bilthoven en liet zich door oom Leo op en neer rijden in hun Speyker. In Dordrecht had-ie hun eerste huis aangehouden. Boven de timmerfabriek.

Mijn moeder was de jongste van twaalf. Erg lief maar ook heel erg verwend. Meer dan de andere elf want het was hard werken om zo vermogend te worden aan het begin van de vorige eeuw. Maar opa en oma flikten dat. Opa was een intelligente man die een soort van gemoedelijk gezag uitstraalde. Begonnen als timmerman bouwde hij steeds vaker complete huizen en ging daar gewoon mee door. Ook toen niemand meer geld had om er één te kopen. Maar bouwvakkers werkten goedkoop in die tijd. Sommige straten vol nieuwe huizen stonden te wachten op het einde van de eerste Wereldoorlog. En de onvermijdelijk daaropvolgende welvaart. Toen die kwam vlogen opa's kant en klare woningen weg. Elk van z'n dochters kreeg er ook één. En de jongens de fabriek. Dat had hij allemaal al geregeld. Hij was één van de eerste echte projectontwikkelaars, denk ik. Later leverden zijn zoons (mijn ooms) perfect timmerwerk voor het na-oorlogse Monumentenzorg maar waren niet zo zakelijk. Opa's grootste concurrent in Dordrecht was tevens z'n beste collega. Mijn ooms werkten ook veel voor hem. Dat bedrijf werd wel heel groot en bestaat nog: Van Wijnen.

Dat wij in Rotterdam woonden kwam door het vak van mijn vader. Hij was chemicus en werkte voor de gasfabriek. In het laboratorium en als adviseur voor fabrieken en andere grote klanten. Rotterdamse ondernemers hadden twee dingen hard nodig: elektriciteit en gas. Dus eigenlijk alleen gas en steenkool. Want daarmee werd ook de elektriciteit opgewekt.

Toen de oorlog over was kon ik eindelijk naar school. Een chique schooltje waar heel modern les werd gegeven aan niet meer dan 25 kinderen per klas. Alles moest anders toen 'de mof' eindelijk weg was. We leerden schrijven met verbonden blokletters, visch zonder sch, schoolen met één o, kregen gymnastiek en muziekles. En twee middagen sloyd. Dat was een ander woord voor handenarbeid.

Heer Bommel en Tom Poes werden populair door de NRC en ik kocht en kreeg m'n eerste Dinkytoys die een paar weken geleden alsnog goed geld opbrachten op Marktplaats. De laatste verhuizing kunnen ze toch niet mee.

Maar op een middag kwam mijn moeder mij uit school halen. Lopend, want het was allemaal niet ver in Kralingen. Ze moest even bij de dokter langs. Ik wachtte in de wachtkamer. Toen we terugliepen zag ik tranen langs haar wangen. Niet veel later begreep ik dat ze iets mankeerde wat niet meer over zou gaan. Ze zei dat haar handen en armen net zo prikten als iedereen wel eens voelt en dan zegt: "mijn hand slaapt."

Ze had daar last van bij het pianospelen. Voor haar was een grotere ramp nauwelijks denkbaar. Maar het zou nog veel erger worden. Nadat we naar Gorcum waren verhuisd kwam ze nauwelijks de slaapkamer meer uit. Als ze al een keer beneden kwam dan ging ze bij de piano zitten. Maar deed er niks mee. De naam van haar ziekte werd zelden hardop uitgesproken. En dan alleen bijna fluisterend: MS…

We woonden daar in een heel grote dienstwoning binnen de stadswallen. Naast de pastorie en een grote kerk. En ook met zo'n grote, ommuurde tuin vol perenbomen en zelfs een apart staand tuinhuis van gele stenen. Een Eldorado voor een opgroeiende tiener. Dat gold trouwens voor heel mijn jeugd in die toen nog kleine stad aan de grote rivier. En ook voor de kring van vrienden en vriendinnen op drie middelbare scholen met elk minder dan tweehonderd leerlingen die elkaar vrijwel allemaal kenden. En die naar elkaars feesten gingen, dansles kregen, op de Linge roeiden, in de Merwede zwommen, naar de overkant zeilden en 's winters schaatstochten ondernamen door de Alblasserwaard. En natuurlijk ook verliefd werden.

Vanaf de eerste dag na de watersnoodramp had ons grote huis veel weg van een jeugdherberg voor schooljeugd van over de rivier. Nu is het een hospice. Ik kan dus nog één keer terug…

In de tijd dat we er normaal woonden hadden we meestal wel een dienstmeisje dat zorgde voor de huishouding, de boodschappen, het eten en mijn moeder. Niet zelden kwamen mijn ooms en tantes zogenaamd logeren. Maar in feite om te helpen. Langzaamaan werd mijn vader één van de eerste mantelzorgers. Als er eens niemand anders was dan gooiden mijn vader en ik een rijksdaalder op: "Ik kook en jij wast af".

Nog later, toen ik in dienst zat bij het commandocentrum van de Generale Staf, kwamen ze op Kijkduin wonen. In 1973 ging het helemaal niet meer. Ik vond een plekje voor haar in een verpleeghuis. Het Zonnehuis in Vlaardingen. Maar daar was weinig "zonnigs" aan. Een paar jaar later 'verhuisde' ze, gekluisterd aan haar aangepaste rolstoel, naar net zo'n huis vlakbij Kijkduin. Dan kon mijn vader vaker naar haar toe. En dat deed hij. Elke dag. Totdat ik werd weggeroepen om mijn moeder te vertellen dat hij, volstrekt onverwacht, voor altijd was ingeslapen. Met een halfopen Havankboekje op z'n kussen en het leeslampje nog aan. Versleten door de zorgen en het verzorgen.

Hij hield écht van haar.

Al eerder had ik voor mijn moeder de beste cassetterecorder gekocht die er toen was. Met alle bandjes van haar favoriete componisten. Ook al was dat onze muziek niet meer. En jazz de hare niet. Ze was er blij mee en fleurde er - lange uren luisterend via een Sony koptelefoon - toch wat door op. Maar toen zelfs het 'luisterhoekje' haar werd afgenomen, ging ze allengs steeds meer missen van de muziek waar ze zelf zo virtuoos haar eigen stijl en interpretatie in had weten te leggen.

De ziekte begon nu ook haar hoofd leeg te maken. Ik denk dat dat goed was. Haar 'privacy' in dat verpleeghuis ging niet verder dan een bed, een kast en drie andere bewoonsters op dezelfde kamer. Govert van Oest, de vaste pianist van Toon Hermans, 'woonde' daar ook. Rijk, arm, getalenteerd, beroemd, 't maakt niet uit. MS doet niet aan ballotage. Ik denk dat veel bewoners van verpleeghuizen in die tijd de enigen waren die desnoods terugverlangden naar de jaren dertig en veertig. Mijn moeder was 39 toen MS haar te pakken kreeg. En 82 toen we diep in de nacht werden gebeld om met spoed naar het Ziekenhuis in Den Haag te komen. Vanuit Friesland. Medisch gezien leefde ze bij aankomst al niet meer. Maar toch voelden we allebei dat er iets in haar hoofd nog bezig was met afscheid nemen van ons.

En van die laatste zeventien mensonterende jaren.

Eindelijk vrede. Nu ook voor haar…